KLEIN HOEFBLAD

Na deze lange heerlijke winter met sneeuw en ijs verlang ik, en velen met mij, inmiddels erg naar het voorjaar. Als ik dit stukje schrijf staan de eerste sneeuwklokjes al te bloeien! Het plantje waar ik deze keer wat over vertel is een bizondere voorjaarsbloeier. Klein hoefblad - Tussilago farfara L-  wordt ongeveer 30 cm. hoog. Het bloeit vroeg in het voorjaar, in maart en april, als het weer gunstig is kan het al in februari gaan bloeien. Het klein hoefblad is een naaktbloeier; de plant bloeit eerst met goudgele bloemen, die wat lijken op de paardenbloem en pas daarna komt het blad. De bladerloze bloeistengel is met wollige schubben bekleed. Boven in zie je de gele bloemen in de vorm van korfjes. De ronde vorm van het blad heeft wel iets weg van een paardenhoef. De onderkant van het blad is grijsviltig. Het is een taaie overblijvende plant met sterke wortelstokken, die zich door verdeling sterk kan vermeerderen en zich niet makkelijk laat verwijderen.


Volksnamen zijn Dauwkool, Hoevenbladeren Ezelspoot en Sint- Catrijnskruid.
Zijn botanische naam is afgeleid van tussis= hoesten en agere = verdrijven.


Vindplaats Klein hoefblad komt vrij algemeen voor in Europa en in delen van Azië en Noord-Afrika. Het wordt wel een pioniersplant genoemd. Groeit vooral op vochtige klei-, leem- en mergelgronden. Je komt hem vaak tegen op kale en braakliggende terreinen, taluds en wegbermen. Het is een honingplant die wordt bezocht door diverse solitaire bijen en vliegen.


Geschiedenis Filius ane patrem was in de Middeleeuwen de naam van klein hoefblad. Het betekent: “ de zoon vóór de vader”( de gele bloemhoofdjes verschijnen al een tijd voor de bladeren). Klein hoefblad werd gebruikt als verfstof, het gaf een geelgroene kleur. Het werd gezien als een van de belangrijkste geneeskruiden bij aandoeningen als hoest, astma en bronchitis. De Romeinen gebruikten de bladeren als genotmiddel door deze te roken in pijpjes. Het roken van de plant werd door Plinius aanbevolen als middel tegen hoest. De bladeren werden gebruikt als omslagen bij gewrichtsproblemen en reumatische aandoeningen.


De belangrijkste inhoudsstoffen zijn slijmstoffen, tanninen, hars, inuline, kleurstoffen, etherische olie, anorganische zouten (kalium-, calcium-, zwavel- en ijzerzouten).


De geneeskrachtige werking  betreft naast een  zuiverende werking op het bloed  vooral ook allerlei longaandoeningen. Een thee getrokken van gedroogde bloemknopjes en blad werkt beschermend, verzachtend en slijmoplossend voor de longen.  Het helpt ook het slijm beter op te hoesten. De thee moet je wel goed zeven omdat de zachte haartjes de keel kunnen irriteren. Je kunt er ook een siroop van maken die goed zou helpen bij griep- en verkoudheidsklachten